Blog
Everybody happy?
Het is voorleestijd en je collega pakt een boekje om voor te lezen aan de kinderen. Alle kinderen komen op de grond zitten en je collega begint voor te lezen. Het is gezellig en een paar kinderen wijzen naar de plaatjes en geven antwoord op de vragen van je collega. Maar als je iets beter kijkt, zijn het dezelfde twee kinderen die enthousiast meedoen. Twee andere kinderen volgen wel wat de medewerker doet, maar reageren niet en weer een ander kind staart een beetje voor zich uit. Zou iedereen zich nu fijn voelen, vraag je jezelf af.
De pedagogische proceskwaliteit is de basis voor onder meer het welbevinden van kinderen, volgens het kwaliteitsmodel van Riksen-Walraven [1]. De proceskwaliteit omvat de interacties van het kind met de pedagogisch medewerkers, met de andere kinderen in de groep en met de materiële omgeving. Bij een hoge emotionele proceskwaliteit is er een positieve sfeer in de groep, zijn er warme, affectieve relaties tussen medewerkers en kinderen en reageren medewerkers sensitief op de behoeften van kinderen. Deze emotionele veiligheid zou moeten resulteren in een hoog welbevinden van kinderen, maar is dat ook zo?
Welbevinden in de kinderopvang
Gemiddeld is het welbevinden voldoende tot goed volgens de laatste rapportage van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK), maar er is veel variatie [2]. Er zijn zowel hele grote verschillen tussen kinderen in dezelfde groep als tussen kinderen van verschillende groepen. Het ene kind heeft een hoog welbevinden en voelt zich als een vis in het water. Dit kind heeft bijvoorbeeld gesprekjes met de pedagogisch medewerkers of speelt met andere kinderen en is daarbij enthousiast en maakt plezier. Het kind voelt zich op zijn gemak in de groep, ook in de fysiek-ruimtelijke context, en beweegt zich vrij door de ruimte. Maar een ander kind heeft een laag welbevinden. Dit betekent dat dit kind geen sociale interacties heeft met de pedagogisch medewerkers of andere kinderen. Het kind voelt zich niet op zijn gemak in de groep en doet niet mee aan spel of activiteiten.
Monitoren van welbevinden
Het welbevinden van kinderen kan fluctueren van de ene dag tot de andere dag of zelfs gedurende de dag. Op zichzelf is dat normaal. Als volwassen voelen we ons ook niet elke dag op ons best. Maar het is wel belangrijk om het welbevinden van kinderen te monitoren. Is het altijd hetzelfde kind dat weinig plezier lijkt te hebben en niet meedoet aan spel en activiteiten? Dan is het goed om verder te kijken naar wat er speelt bij dit kind. Zijn er meerdere kinderen met een laag welbevinden tijdens een bepaald moment van de dag, bijvoorbeeld het lunchmoment? Dan is het goed om te kijken naar dit moment. Wat kan er anders georganiseerd worden om te zorgen dat het prettiger is voor álle kinderen.
Wat is belangrijk voor welbevinden?
De LKK-uitkomsten laten zien dat sociale interacties belangrijk voor het welbevinden van kinderen [2]. Kinderen hebben een hoger welbevinden wanneer ze meer interacties hebben met pedagogisch medewerkers en/of met andere kinderen. Wanneer kinderen positieve interacties hebben, laten ze meer positieve emoties zien, zoals plezier of enthousiasme. De pedagogisch medewerker speelt hierin een belangrijke rol, zowel in de eigen interacties met kinderen als in het begeleiden van de interacties tussen kinderen. Overigens blijken er ook grote verschillen in de mate waarin kinderen interacties hebben met anderen. Sommige kinderen hebben vaak positieve interacties met pedagogisch medewerkers of met andere kinderen, terwijl andere kinderen vrijwel geen interacties hebben. Dus niet alle kinderen kunnen in gelijke mate profiteren van de interactiekwaliteit.
Er zijn twee specifieke aspecten van de interactiekwaliteit die belangrijk blijken voor het welbevinden van kinderen [2]. Zo is het welbevinden vooral hoger wanneer pedagogisch medewerkers kindvolgend zijn in hun interacties en de autonomie van kinderen bevorderen. Ook hebben kinderen baat bij een duidelijke structuur in de groep. Dan weten kinderen wat er van ze verwacht wordt en dat vinden ze fijn. Voor de kinderdagopvang geldt bovendien dat een algehele positieve sfeer in de groep bijdraagt aan het welbevinden van kinderen.
5 tips voor de praktijk
Op basis van de LKK-resultaten kunnen 5 tips afgeleid worden:
- Kijk en observeer regelmatig in de groep, bijvoorbeeld tijdens spel of als een collega bezig is met de kinderen. Kijk naar álle kinderen, zowel de kinderen die meer aanwezig zijn als de kinderen die wat meer op de achtergrond zijn.
- Bespreek de bevindingen met je collega’s en bedenk of er een verandering nodig is in het dagelijks aanbod of in de omgang met kinderen.
- Volg de interesses van kinderen en geef waar mogelijk keuzemogelijkheden aan kinderen (laat ze bijvoorbeeld hun broodbeleg kiezen). Probeer je te verplaatsen in het kind tijdens gesprekjes en tijdens spel. Waar gaat hun interesse of aandacht naar uit?
- Laat kinderen zoveel mogelijk zelf doen om de autonomie van kinderen te stimuleren. Zelf speelgoed pakken en weer opruimen. Helpen tafel dekken, fruit snijden of brood smeren en weer opruimen. Zelf een idee bedenken over wat ze willen knutselen in plaats van een dertien in een dozijn product (zoals allemaal dezelfde tulp of narcis).
- Bied een duidelijke structuur in de groep waarbij kinderen weten wat er van ze verwacht wordt. Benadruk het gewenste gedrag door op positieve wijze te formuleren, zoals “we lopen rustig door de gang” in plaats van “niet rennen op de gang”
Bron
[1] Riksen-Walraven, J.M.A. (2004). Pedagogische kwaliteit in de kinderopvang: doelstelingen en kwaliteitscriteria. In M.H. van IJzendoorn, L.W.C. Tavecchio, & J.M.A. Riksen-Walraven (Red.), De kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang (pp. 100-123). Amsterdam: Boom.
[2] Slot, P., Breedeveld, M., Tiliopoulou, V., Romijn, B., Jepma, IJ., Muller, P., & Leseman, P. (2024). Ervaringen van kinderen in de kinderdagopvang, peuteropvang en buitenschoolse opvang. Gecombineerde metingen 2017-2023. Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang. Utrecht: Universiteit Utrecht/Sardes.