Logo Universiteit Utrecht

Early Years blog

Early Years blog

Blog

Ik speel dus ik besta

Jamila van 3 kan ontzettend boos worden, als het spel niet gaat zoals zij het heeft bedacht. Ze gooit met het spelmateriaal , schopt tegen een kind dat “haar” auto pakt en schreeuwt hard “nee” als Saskia, de pedagogisch medewerker, zegt dat ze samen kunnen spelen.

Tineke Brug,
docent Fontys Hogeschool Pedagogiek en
speltherapeut praktijk ‘Speltherapie en Ouderbegeleiding’

“Boos zijn mag, maar niet alles mag als je boos bent”, is een mooie regel. Maar hoe om te gaan met deze woede-uitbarstingen, het samen spelen te ondersteunen en het gedrag van een kind te begrenzen dat een ander pijn doet ?

Drie dingen zijn hierbij helpend:

– erkennen van wat het kind voelt, het is bv. boos, verdrietig, geschrokken. “Ik zie dat je erg boos bent”

– een (alternatieve) manier bieden om dat gevoel te uiten  “gooien met de auto mag niet, maar deze bal kun je heel hard naar de grond gooien”

– het kind ruimte geven dat het in de spelwereld veel zelf mag bepalen, regie mag hebben in het spel. “Jij ging op de krokodil zitten en toen ging je vliegen” (ook al is er geen krokodil in de buurt)

Een eigen “ik”

Zo tussen 2 en 3  jaar is er een belangrijke ontwikkelingsstap te nemen. Of je nu in een eenouder-, tweeouder- of samengesteld gezin opgroeit, in deze leeftijdsfase ervaart een jong kind steeds meer dat het een eigen ‘ik’ heeft , dat het niet samenvalt met de ouder of verzorger, maar dat het bestaat naast de ander.

Dit is een belangrijke, maar ook spannende ontwikkeling. In deze fase ervaren ouder en kind vaak meer conflicten, ook wel de peuterpuberteit genoemd.

Het kind merkt dat het iets anders beleeft, voelt en ziet dan de veilige verzorger of de ouder. Het merkt dat er een verschil is in beleving, deze is niet meer vanzelfsprekend gezamenlijk.

In deze fase heeft een kind het dan ook nodig dat het zich mag onderscheiden van de ander. Het stoeltje is voor het kind een groene krokodil, terwijl wij zien dat het een blauw stoeltje is.  Eigenlijk doet een kind hiermee iets knaps, het laat zien dat het toe is aan die stap, zich onderscheiden als een ‘ik’, een noodzakelijke stap om op langere termijn de eigen gevoelens serieus te nemen, ook als iemand anders ze ontkent; eigen beslissingen te nemen die niet iedereen toejuicht. Gaat we op dit moment de strijd aan over wie er gelijk heeft over de kleur van de stoel, eindigt dit gesprek in een ongemakkelijk en onnodig conflict.

Grip krijgen op je ervaringen door spel

Voor een kind in deze leeftijdsfase is het ervaren van regie in de spelwereld heel helpend omdat er daarnaast al zoveel ervaringen en gebeurtenissen zijn waar het geen regie over kan en mag hebben. Of het etenstijd is, of je naar huis gaat, of je je jas aan moet, of mama moet gaan werken, er zijn talloze momenten op een dag waar een kind moet voegen. Dat geeft enerzijds houvast, we zouden een jong kind enorm belasten als het hier regie over zou mogen hebben.

Maar het heeft daarnaast wel momenten en ervaringen van regie nodig om te kunnen groeien, om een stevig zelfbeeld te ontwikkelen. De spelwereld biedt hier veel veilige ruimte voor.

In de spelwereld kan het machtsverschil tussen ouder en kind, pedagogisch medewerker en kind even wegvallen, ieder heeft evenveel gelijk.

Als er in het leven van een jong kind ingrijpende ervaringen zijn geweest (de geboorte van een broertje of zusje, een verhuizing, ziekte in het gezin of een overlijden) is de behoefte aan regie en controle in het spel vaak tijdelijk nog groter. Het kind probeert door die controle tegenwicht te bieden aan alle ervaringen waar het geen grip op heeft. Een kind heeft in zijn spel de belangrijkste vorm om zich tot uitdrukking te brengen. Ik speel dus ik besta.

Wanneer een kind de kans krijgt om vrij te spelen, ervaart het betekenis in zijn/haar bestaan en kan het zelfbeeld positief doorgroeien. Correcties ervaart een jong kind vaak nog als afwijzing van zichzelf.

Welke hulpmiddelen zijn er om strijd en correcties te beperken/te voorkomen?

Gebruik maken van nabootsen en vaste rituelen “zo doen we het”.

Het kind zal jouw voorbeeld willen volgen, dit kan je positief inzetten. Voor een jong kind is bijvoorbeeld “ruim maar even het speelgoed op” vaak een te moeilijke opdracht. Als je zelf op een prettige manier start met opruimen zal een kind graag mee doen.

Positief formuleren.

Als je zegt “niet schoppen” hoort het  kind vooral “schoppen” en is dan geneigd om dat voort te zetten. Als je benoemt “jouw voeten mogen hard op de grond stampen” geef je het kind een alternatief om de opgebouwde spanning in het lijf te ontladen.

Erkennen van het gevoel van het kind.

  1. “Jullie willen allebei de vrachtwagen laten rijden, dat is echt even moeilijk.”

Of “soms kan je verdrietig worden als het buitenspelen voorbij is”.

Begeleiden van parallel spel, waarin meerdere kinderen “de baas” zijn over hun eigen spel. “Jamila wil dat de auto hard gaat rijden en Tommy wil dat de auto door de lucht gaat vliegen.”

De erkenning van twee spelverhalen, helpt het kind om de ander te verdragen, zodat het naast elkaar kan bestaan. Ook kan een pedagogisch medewerker in het spel aansluiten en een spelobject inzetten dat kinderen helpt om het spel aan elkaar te verbinden. “En als de banden van de auto’s opgepompt moeten worden kan dat in de garage. Ik ben benieuwd of er zo een auto langskomt!”

 

Bron: Speels, liefdevol en vakkundig. Singer en de Haan 2013

Tineke Brug, pedagoog, speltherapeut, docent Fontys Hogeschool Pedagogiek