Logo Universiteit Utrecht

Early Years blog

Early Years blog

Blog

door
Ruth Heuvelman - Kroon

Wat is het effect van VVE?

De afgelopen jaren is er regelmatig onderzoek gedaan naar de effecten van VVE in Nederland. Eerder schreef ik hierover al een blog: Wat werkt bij VVE. Daarin wordt beschreven welke factoren bijdragen bij aan de kwaliteit en effectiviteit van VVE. Recent verscheen het derde tussenrapport van het EVENING project. EVENING staat voor Effectstudie Voorschoolse Educatie. Het woord ‘evening’ (een vorm van “to even”) verwijst naar het belangrijke doel van voorschoolse educatie: het vergroten van kansengelijkheid. Het EVENING-consortium (Universiteit Utrecht en Sardes) zoekt uit hoe het er voor staat met de kwaliteit van voorschoolse educatie (VE) en wat het effect is van de recente beleidsveranderingen.

Het vergroten van kansengelijkheid

Sociale ongelijkheid in de ontwikkeling van kinderen is al zichtbaar op jonge leeftijd, ruim voordat ze naar de basisschool gaan [1, 2, 3]. Het doel van VVE (voor- en vroegschoolse educatie) is om peuters en kleuters met een mogelijke (taal)achterstand, ‘doelgroepkinderen’, beter voor te bereiden op de basisschool en op groep 3 om zo ook hen een goede start te geven. Zo kunnen voor- en vroegschoolse voorzieningen een belangrijke rol spelen in het verkleinen van de onderwijsachterstand.

Om de kansengelijkheid te vergroten heeft het kabinet €170 miljoen extra geïnvesteerd in voorschoolse educatie. Dit wordt onder andere ingezet om het urenaanbod te verruimen en de kwaliteit van VE te verhogen. Sinds augustus 2020 bieden alle VE-locaties minstens 960 uur voorschoolse educatie (16 uur per week bij een aanbod van 40 weken per jaar) aan kinderen die een risico lopen op een taal- en onderwijsachterstand (doelgroepkinderen). Daarnaast is vanaf januari 2022 ook een urennorm ingevoerd voor de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers in VE om de kwaliteit te verhogen.

Hoe staat het ervoor met de kwaliteit van VE?

Het EVENING project is een project waarin de hele keten van voorschoolse educatie (VE) in beeld wordt gebracht: het gemeentelijk beleid, kindcentra en groepen, en gezinnen en kinderen. Gedurende het project zijn data verzameld rondom de invoering van deze twee belangrijke beleidshervormingen: 960 uur VE (16 uur per week) sinds augustus 2020 en de urennorm voor de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers in VE sinds januari 2022. De belangrijkste vragen van het onderzoek: Hebben de maatregelen een positief effect op de ontwikkeling van doelgroepkinderen? Hebben de maatregelen effect op de kwaliteit van het voorschoolse aanbod? En maakt de manier waarop de maatregelen worden uitgevoerd uit voor de grootte van de effecten? Hieronder zet ik de 5 belangrijkste conclusies van de tussentijdse rapportage van april 2024 [4] op een rij.

  1. De kwaliteit van de voorschoolse educatie

Er is een duidelijke stijging te zien van de proceskwaliteit, ofwel de kwaliteit van de interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen. Deze stijging is het sterkst voor de educatieve proceskwaliteit (faciliteren van de ontwikkeling, kwaliteit van feedback en taalstimulering) en doet zich voor in alle drie de typen activiteiten, eten en drinken, spel en gerichte activiteit. Dit komt overeen met de algemene trend voor dezelfde periode in de landelijk representatieve steekproef van kinderen peuteropvang groepen van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) [5] en de recente evaluatie van de voorschoolse educatie door de Inspectie van het Onderwijs [6].

  1. 960 uur voorschoolse educatie

De meeste gemeenten boden vóór 1 augustus 2020 zo’n 10 tot 12 uur VE aan voor doelgroepkinderen, vijf gemeenten zaten al ruim voor die datum op 16 uur. Het gemiddelde gebruik per week is sinds 2020 gestaag toegenomen van gemiddeld bijna 12 uur naar gemiddeld bijna 14 uur, het sterkst in 2021. Als je specifiek kijkt naar doelgroepkenmerken valt het op dat dat de deelname van kinderen van lager opgeleide ouders met een migratieachtergrond gemiddeld al dicht bij 16 uur per week komt, terwijl de variatie in urengebruik in deze groep klein is. Dit is in lijn met de beleidsdoelstelling. Ook kinderen van middelbaar en hoger opgeleide migranten komen dichtbij de 16 uur, met opnieuw weinig variatie in uren. Echter, kinderen van lager opgeleide Nederlandse ouders gebruiken gemiddeld minder kinderopvang of voorschoolse educatie en de spreiding is veel groter in deze groep, vooral doordat er minder uren worden gebruikt dan de 15 à 16. Dit laatste is niet in overeenstemming met de beleidsdoelstelling. De lagere deelname van deze groep is een bron van zorg, want vroege onderwijsachterstanden zijn ook in deze groep hardnekkig [7, 8].

Ook is de relatie tussen het gemeentelijke urenaanbod en het feitelijke urengebruik onderzocht. De resultaten laten zien dat het urenaanbod een belangrijke voorspeller is van het urengebruik: wanneer kinderen recht hebben op meer uren voorschoolse educatie worden er gemiddeld ook meer voorschoolse uren afgenomen.

  1. De startleeftijd

De startleeftijd van VE verschilt tussen gemeenten. In een derde van de gemeenten in het EVENING onderzoek is de startleeftijd van 16 uur VE gesteld op twee jaar. In een derde van de gemeenten kunnen kinderen met een VE-indicatie vanaf 2 jaar 8 uur en vanaf 2.5 jaar 16 uur VE volgen. In de overige gemeenten is de startleeftijd 2.5 jaar. Over de vraag of een vroege startleeftijd, vanaf 2 jaar, wenselijk is, verschillen de meningen. Bijna de helft van de medewerkers en een derde van de leidinggevenden die werkzaam zijn in een programma waarin kinderen al op 2-jarige leeftijd mogen instromen, zouden een latere startleeftijd willen. Omgekeerd willen medewerkers en leidinggeven werkzaam in een programma dat op 2.5-jarige leeftijd begint, veel minder vaak de instroomleeftijd verlagen. De eerste resultaten laten zien dat kinderen eerder starten met kinderopvang of voorschoolse educatie wanneer het in de gemeente mogelijk is te starten voor de leeftijd van 2.5 jaar. Deze samenhang is echter zwakker dan de samenhang tussen het urenaanbod en het urengebruik.

  1. De pedagogisch beleidsmedewerker

De resultaten laten zien dat de toegenomen inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker (pbm’er) een positief effect heeft gehad op de geobserveerde educatieve proceskwaliteit, maar niet op de geobserveerde emotionele proceskwaliteit. Dit positieve effect op de educatieve proceskwaliteit is vooral te zijn tijdens (vrije en begeleide) spelmomenten. De beleidshervorming kan de geobserveerde toename in kwaliteit voor een belangrijk deel verklaren. Omdat met name het verhogen van educatieve kwaliteit een positief effect heeft op de (taal)ontwikkeling van kinderen [7], suggereren deze resultaten dat de hervorming een positief effect heeft op de kansengelijkheid. Ook blijkt er een effect op het activiteitenaanbod: VE-activiteiten worden vaker uitgevoerd en worden vaker uitgevoerd in kleine groepjes met alleen doelgroepkinderen. Ook deze resultaten duiden op een mogelijk positief effect op kansengelijkheid.

  1. Werkbeleving medewerkers en ervaren knelpunten

De nieuwste gegevens laten zien dat de werkbeleving nog niet terug is op het niveau van vóór de coronacrisis. De gegevens over de hele onderzoeksperiode laten een sterke toename van de ervaren werkstress en een afname van de positieve werkbeleving en ervaren inclusie op de werkvloer zien. Deze negatieve ontwikkeling van de werkbeleving is het sterkst tussen 2020 en 2021/2022. De werkbeleving blijft stabiel na deze periode. De bevindingen van EVENING komen nauw overeen met die van de LKK [5]. Ook in de landelijke steekproef van LKK is de werkbeleving van de medewerkers minder positief en is ervaren stress toegenomen, met name in 2021. Wat betreft de door de leidinggevenden ervaren knelpunten lieten de eerdere analyses in de vorige tussenrapportage zien dat knelpunten die te maken hebben met het personeelstekort (ziektevervanging, moeilijk te vervullen vacatures) het meest zijn toegenomen tussen 2020 en 2021/2022. Tussen 2021/2022 en 2022/2023 is er echter geen duidelijke verandering meer en lijkt de situatie zich wat betreft de leidinggevenden gestabiliseerd te hebben.

Conclusie: wat is het effect van de recente beleidsveranderingen?

Vanuit de resultaten komt naar voren dat de urenuitbreiding van VE heeft geleid tot meer aanbod van educatieve activiteiten in intensievere pedagogische werkvormen (denk aan begeleiding bij spel en in kleine groepen). De invoering van de urennorm voor de inzet van de pbm’er heeft een positief effect gehad op de educatieve proceskwaliteit. Samengevat kan gezegd worden dat de resultaten suggereren dat de twee beleidsmaatregelen effectief hebben bijgedragen aan een rijker en kwalitatief hoogwaardiger aanbod van VE. Op basis van de huidige bevindingen is de verwachting daarom dat doelgroepkinderen baat hebben gehad bij de hervormingen.

Referenties:
[1] Leseman, P., Mulder, H., Verhagen, J., Broekhuizen, M., van Schaik, S., & Slot, P. (2017). Effectiveness of Dutch targeted preschool education policy for disadvantaged children: Evidence from the pre- 63 COOL study. In H. P. Blossfeld, N. Kulic, J. Skopek & M. Triventi (Eds.), Childcare, early education, and social inequality – An international perspective (pp. 173-193). Cheltenham, UK: Edward Elgar.

[2] van Huizen, T. (2018). The Evolution of Achievement Gaps from Early Childhood to Adolescence in the Netherlands. In: G. Passaretta and J. Skopek (eds.), Roots and Development of Achievement Gaps. A Longitudinal Assessment in Selected European Countries, pp. 50-87, ISOTIS Report (D 1.3).

[3] CPB (2020). Ongelijkheid van het jonge kind. Notitie Central Planbureau.

[4] van Huizen, T., Oudgenoeg-Paz, O., Yurdakul, E., Leseman, P., Francot, R., Tiliopoulou, V. (2024). Tussentijds rapport EVENING. Universiteit Utrecht / Sardes.

[5] Romijn, B., Slot, P., Jepma, IJ., Muller, P., Breedeveld, M. & Leseman, P. (2024). Kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. De kinderdagopvang, peuteropvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang in beeld. Gecombineerde metingen 2017-2023. Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang. Utrecht: Universiteit Utrecht / Sardes.

[6] Inspectie van het Onderwijs (2023). Technische rapportage kwaliteitsmeting voorschoolse educatie 2022. Inspectie van het Onderwijs, juni 2023.

[7] Leseman, P., Veen, A. (red.) (2022). Het pre-COOL cohort tot en met groep 8. Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit in de voor- en vroegschoolse periode. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Rapport 1080.

[8] Passaretta G, Skopek J, van Huizen T (2022). Is social inequality in school-age achievement generated before or during schooling? A European perspective. In European Sociological Review.